Cru bourgeois, burgercru, burgergewas: dat is de rang van wijnen onder de adel van de grands crus, de 61 bordeauxs die in 1855, op de wereldtentoonstelling van Parijs, de Exposition Universelle de Paris, werden geclassificeerd als het beste wat bordeaux te bieden had: Grand Cru Classé en 1855.
Na zo’n tachtig jaar nadenken met een glaasje erbij kwam men tot het inzicht dat de bordeauxs die ook heel lekker waren, maar niet zo sjiek waren als de grands crus, ook een rang verdienden. Zo ontstond in 1932 de cru bourgeois.
Al mag er op het etiket slechts cru bourgeois staan, er is wel degelijk een indeling: van cru bourgeois (meer dan acht hectare wijngaard, gemaakt op ’t château), via cru grand bourgeois (cru bourgeois plus eikenhout) tot, schrik niet, cru grand bourgeois exceptionnel (cru grand bourgeois plus woonachtig in de wijk van de grands cru’s).
Kenmerk van een goede cru bourgeois: een bordeaux met niet de aristocratische finesses van de grands crus, doch wel degelijk een deftig heerschap. Cassisfruit, cederhout, slanke zuren, manhaftige tannines. En, zoals hier, in staat tot weloverwogen rijping in de kelders.
Verdiende vanwege zijn inspanningen in het oogstjaar 2016 een zilveren plak tijdens het Concours de Bordeaux. Een thuiswedstrijd, wat je zegt. Maar ook die moet je toch maar mooi eerst zien te winnen.