Rode wijn maak je door ook de schilletjes van de blauwe, rode, paarse druiven mee te laten gisten - en die schilletjes geven de kleur. Rode wijn komt dus altijd van paarse, rode, blauwe druiven. En zo kan je dus rosé maken door de blauwe schilletjes kort - een paar uur, een dag hooguit – in te laten weken. Zodra de wijn rosékleur genoeg heeft, wordt het sap afgegoten of uitgeperst om zonder schillen verder te gisten, alsof het witte wijn was. Maar dan dus met een licht kleurtje van de schillen.
Rosé begint dus als rode wijn en eindigt als witte. En dat proef je. De ene rosé drink je als witte wijn, de andere als lichte rode. En als het goede rosé is, drink je altijd met plezier.
Zoals deze. Heet languedoc, zit in een rare fles, maar geurt en smaakt verfijnd als de beste provencerosé. Licht blozend van kleur, teerbesnaard van inborst, fijn van fruit, zonnig kruidig van afdronk. Ook de verse 2022 oogst kwijt zich weer danig van zijn taak en heeft zelfs besloten een afdronk mee te leveren.