Geen land met zoveel ‘nieuwe’ druiven als DUITSLAND. Op zoek naar druiven die bestand zijn tegen hun voor druiven zo barre klimaat, kruisen en veredelen Duitse geleerden de meest onwaarschijnlijke combinaties en soorten. Zo is de dornfelder in 1956 gekweekt door August Herold van de Württembergse wijnbouwschool. Tot z’n spijt kon hij de druif niet naar zichzelf noemen, want dat had hij al gedaan met een van de ouders van de dornfelder, de heroldrebe. Dus gaf hij de dornfelder de naam van de negentiende-eeuwse stichter van de Württembergse wijnbouwschool.
De ouders van de dornfelder zijn ook weer kruisingen. De heroldrebe is afkomstig van de BLAUER PORTUGIESER en de limberger, de andere ouder is de helfensteiner, ook een afstammeling van druivensoorten die je nooit op een flesetiket zult zien: de frühburgunder, een heel lichte PINOT NOIR-variant, en de trollinger, een volgens sommigen ‘ordinaire tafeldruif’ die onder diverse namen voorkomt, onder andere als VERNATSCH in Tirol. Trollinger is dan ook een verbastering van tirolinger. In feite is vernatsch de Duitse naam van de SCHIAVA, die wel gewoontjes is, maar geen tafeldruif.
En los van deze achterbuurtouders heeft dornfelder verder zo ongeveer elke rode druivensoort in z’n stamboom. Niet dat de Duitse rode druivensoorten nu zoveel voorstellen, op de pinot noir na, maar goed.
En dornfelder zelf? Je ziet meteen wat z’n geestelijk vader zocht: veel kleur. Dornfelders zijn spetterend paars. Geur en smaak zijn meestal wat ongenuanceerd, maar de beste hebben wel wat van een kruising (jawel!) van een BEAUJOLAIS CRU en een goede VENTOUX: donker fruit met licht wat kruidigheid, zuidelijke kleur en kracht met noordelijke finesse. Dornfelders blijven van druif tot glas op twee gedachten hinken.