Het Californië van Europa, zegt men wel. Veel nieuwe ontwikkelingen, bedoelt men daarmee. Verder gaat de vergelijking mank. Mochten ze willen in Californië dat ze zoveel spannende wijn voor zo weinig geld konden bieden. Veel was er altijd al: de Languedoc, Zuid-Frankrijk, was tijdenlang, zeker nadat halverwege de negentiende eeuw de spoorverbinding met Noord-Frankrijk totstandkwam, de leverancier van het goedkope rood in de tijden dat de gemiddelde Fransman een stuk meer dronk dan nu. Fitou was lang de enige appellation te midden van een oceaan van Vin de Pays en Vin de Table. 

In 1985 werden Corbières, Coteaux du Languedoc en Minervois van VDQS bevorderd tot AOC. In die tijd begon ook voorzichtig de revolutie: wijnboeren die kozen voor kwaliteit in plaats van kwantiteit. Soms ambitieuze nieuwkomers, vaak ook dochters en zonen die inzagen dat er meer brood zat in zelf wijn maken dan alleen maar druiven laten groeien om naar een van de vele coöperaties te brengen. De een ging bin- nen de grenzen van zijn of haar appellation betere wijn maken, velen kozen ook voor eigengereide vin de pays, waarvan de regels veel vrijer zijn. De beroemdste voortrekker was Mas de Daumas Cassac, de alom bejubelde vin de pays die zelfs met de grands cru’s van Bordeaux werd vergeleken. 

Maar Daumas was, zoals uit de vergelijking blijkt, gemaakt van vooral cabernet sauvignon. Wat mij betreft was de eerste moderne languedoc die ik proefde de 1984 van St-Jean de Bébian, vol dik spetterendpaars fruit en spannende kruidige geuren van mourvèdre, syrah, grenache... Na dat begin ging het in de jaren negentig snel. Zo snel, dat je er nu helemaal niet meer bij stilstaat, hoe recent het allemaal is. Eén nadeel: er zijn al wijnen die zo beroemd en gewild zijn dat de prijs geen pretje meer is.

Nicolaas Klei - Wijnwijs van A tot Z