Beroemde wijn uit de zuidelijke Rhône. Châteauneuf is voornamelijk bekend als rood en mag volgens de appellationregels van dertien verschillende druivensoorten worden gemaakt: de ‘symfonie van de dertien cépages’. In de praktijk tref je voornamelijk grenache met anderhalve medespeler, al wordt in navolging van pape beaucastel, met al jaren veel mourvèdre, deze prachtdruif de laatste jaren ook bij andere rode châteauneufs belangrijker.
Vijf van die dertien – clairette, bourboulenc, roussanne,
picardin, picpoul blanc – zijn wit. Net als bijvoorbeeld nu nog Côte-Rôtie en Chianti en vroeger onder andere Bourgogne mogen hier witte druiven bij de rode wijn worden gedaan. Voor finesse; ze geven geen kleur en tannine, maar wel geur en smaak. In oude wijngaarden stonden (en staan heel soms nog) wit en rood zelfs door elkaar geplant: de druivenmix in de wijn werd bepaald door de druivenmix in de wijngaard.
Vier van die vijf witte druiven (om de een of andere reden mag de neutraal smakende picardin wel in rode châteauneuf gebruikt, maar niet in witte) zorgen, samen met grenache blanc, voor witte châteauneuf. Soms alleen – de cuvée puur roussanne van Beaucastel – vaker als trio of kwartet, in verschillende bezettingen. Grenache blanc geeft net als z’n rode broer veel alcohol, bourboulenc geeft geur en clairette maakt de wijn zachter. Roussanne heeft de meest complexe persoonlijkheid en is overal de rijzende ster.
Slechts zo’n vijf à zes procent châteauneuf is wit, maar voor veel wijnboeren is het hun trots. In zuidelijke streken is het moeilijk goede witte wijn te maken, dus des te meer eer als je daar desondanks in slaagt.
Overigens was niet altijd iedereen onder de indruk: toen de firma Chapoutier in de jaren dertig besloot om naast hun bezittingen in de Noordelijke Rhône ook wijngaarden in Châteauneuf te kopen, was Marius Chapoutier, toen het hoofd van de familie, verontwaardigd: nooit zou hij zich verlagen tot het verkopen van vin ordinaire!