Voor ons geen onbekende, deze blij makende Spanjaard, we kennen ‘m al een aantal oogstjaren, maar toch, als we ‘m weer in ons glas tegengekomen zijn we behalve blij ook verrast. Dat dit ooit beschouwd werd als een tafeldruif. Een druif om te eten. Veel erger kun je van een wijndruif niet zeggen.
Zeker in dit geval. Want wat geeft albillo hier een verrukkelijke wijn. Lentefris, kruidig, vol fruit. Vrolijk, met een deftige sjieksmakende vleug hout. Plezant om te drinken, maar geeft ook stof tot overpeinzing.
Overpeinzing over de druif zelf. Albillo wordt al genoemd in 15e eeuw, en er zijn verschillende albillo’s, in diverse Spaanse regio’s, ieder met hun eigen achternaam. Maar als er alleen albillo op het etiket staat, zoals hier, hebben we van doen met de albillo real – die om het overpeinzen niet te makkelijk te maken her en der onder verschillende namen te vinden is.
En tijdens al deze overpeinzingen blijft de afdronk nog steeds hangen. Proeven we dat fraaie fruit, dat fijne rinse spoortje citrus, dat vrolijke bittertje, dat zonnige landelijke karakter met pit, beet en diepte.