Die wijnliefhebberij, dat was in het begin eerlijk gezegd interessantdoenerij.
Zeventien, achttien, was ik, een wijsneus die een man van de wereld wilde wezen. En zo’n man wist van wijn. Ook van vrouwen en auto’s, maar dat was vooralsnog wat te hoog gegrepen.
Alles veranderde toen ik op wijnreis ging. Met m’n studentenwijnclubje, met de boeken van Hubrecht Duijker, richting Loire.
Niet dat we per se naar de Loire wilden, niet dat we ook maar enig idee hadden van de wijnen daar, maar omdat ons door ooms, vaders en andere heren van de wereld was verteld dat je het best naar wat onbekendere wijngebieden kunt gaan, daar vinden de boeren het nog bijzonder als iemand op bezoek komt.
En jawel. We begonnen in Muscadet, bijna aan de monding van de Loire, bij Nantes. En daar geschiedde het. Een oude wijnboer, gebruind, gelooid door het zwoegen in het zweet zijns aanschijns onder de zon, wilde ons best laten proeven. Maar eerst gingen we de wijngaard zien. Hij vertelde, legde uit, in knarsend plaatselijk dialect dat heel ver verwijderd was van ons schoolfrans, maar de franc viel.
Wijn was meer dan gelal over grands cru’s, dan gebral boven het glas, opsnijden over oogstjaar en afdronk.
Wijn, dat was wat hier gebeurde. Druiven die hier groeiden, in deze wijngaard, die geschoffeld en gesnoeid moest, elke dag bezocht om te zien hoe alles er bijstond, over druiven die geplukt moesten worden als ze perfect rijp waren, geen dag eerder of later. Druiven die hier anders smaakten dan elders, dankzij de bodem waar ze groeiden, de zilte wind van zee, het schrale klimaat, de zorg van deze oude man met z’n gegroefde, eeltige handen.
En later, maanden, jaren, decennia later soms, proefde je dat allemaal in de wijn. Die wijngaard, het weer, het werk. Een wonder.
Nicolaas Klei